De christenen moesten het voelen

Wie de (Engelstalige) Wikipedia pagina voor sultan Omar II leest, krijgt al snel de indruk dat het hier om een van de meest zachtaardige en rechtvaardige heersers gaat die ooit op aarde heeft rondgelopen. Omar had een hekel aan oorlog voeren, lezen, en maakte daarom gelijk bij zijn aantreden een einde aan een slepende belegering van Constantinopel. En hij vaardigde vele rechtvaardige wetten uit. Een correctie is hier op zijn plaats. Want deze Omar ibn abd al-Aziz, die regeerde van 717 tot 720, mag gerust aangeduid worden als de bedenker van de onderdrukking van de christenen in de islamitische wereld. Het is waar dat Omar bij zijn aantreden in 717 een einde maakte aan het al jaren voortslepende beleg van de Byzantijnse hoofdstad. Waarschijnlijk niet omdat hij een pacifist was – het was simpelweg een hopeloze militaire operatie. De beroemde muren van Constantinopel hielden stand; de moslims konden niet voorkomen dat de stad vanuit zee bevoorraad werd, de soldaten waren uitgehongerd en niet meer te vertrouwen, het beleg kostte handenvol geld en ondertussen was de schatkist leeg. Omars besluit was hoogst noodzakelijk en kwam geen dag te laat. Maar hij realiseerde zich maar al te goed dat het een levensgevaarlijk besluit was. Al zo’n tachtig jaar hadden de moslims de ene overwinning na de andere geboekt. Al zo’n tachtig jaar hadden ze geroepen dat God aan hún kant vocht, en niet aan die van de christenen. Het beleg opheffen betekende dat de moslims niet onoverwinnelijk waren en dat God op het kritieke moment, namelijk voor de poorten van de hoofdstad van het christelijke Byzantijnse rijk, bijna voor de poorten van het christendom zélf, ineens de kant van de tegenstander had gekozen. Het besluit was een overwinning voor de christenen. De christenen konden nu weer hopen dat God hen zou helpen in de strijd tegen de islam. En dat terwijl het overgrote deel van zijn onderdanen christelijk was! Het betekende ook dat medemoslims hem zouden kunnen beschouwen een slap heerser, een lafaard die het zonder de steun van God moest doen. Maar Omar kon dus niet anders en om zijn positie veilig te stellen besloot hij keihard uit te halen naar de christenen binnen zijn rijk. Hij zou laten zien wie nog steeds de baas was. De maatschappelijke positie van de christenen was op dat moment al heel kwetsbaar. Het wasren tweederangsburgers. Ze moesten (net als de Joden) een aparte belasting betalen, de jizhiya, die gepresenteerd werd als een gunst: christenen werden gedoogd; ze mochten als ahl al-dhimma (‘volk van de overeenkomst’) blij zijn dat ze in ruil voor geld werden ‘beschermd’ tegen hardere maatregelen. Christelijke boeren werden van hun land verdreven, en stedelingen werden uit het maatschappelijk leven geweerd. Tot omstreeks 700 maakten de islamitische kaliefen nog gebruik van christelijke ambtenaren, maar vanaf die tijd werd het bestuur steeds meer ‘gearabiseerd’ en werden christenen uit hogere functies geweerd. Kortom, Christenen werden niet direct vervolgd maar wel in toenemende mate achtergesteld en ze waren overgeleverd aan de grillen van de islamitische machthebbers. Omar II zette een volgende, cruciale stap. Hij moest zoals gezegd de christenen bewijzen dat de islam nog steeds de machtigste godsdienst was én zijn eigen geloofsgenoten laten zien dat hij een goed moslim en een krachtig bestuurder was. Dus decreteerde hij tijdens zijn korte bewind een lange lijst vernederende en discriminerende maatregelen. Het meest uitgebreide overzicht is te vinden bij de kroniekschrijver Michaël de Syriër:

  • Een christen kon niet als getuige optreden tegen een moslim.
  • Een christen mocht geen bestuurlijke functie bekleden.
  • Christenen mochten niet hardop bidden. (Dit kwam neer op een verbod op processies en feesten.)
  • Ze mochten niet meer op de naaqushaa slaan. (De houten ‘bel’ waarmee de kerkdienst werd aangekondigd).
  • Ze mochten geen qbaaytaa dragen (waarschijnlijk een lange overjas).
  • Ze mochten geen paard berijden. (Daarmee zouden ze letterlijk kunnen neerkijken op moslims.)
  • Wanneer een moslim een christen doodde, dan gold niet langer dat de dader (in principe) gedood moest worden. De nabestaanden hadden in plaats daarvan recht op 500 zilveren dirhams. (De straf voor een dergelijke moord werd daarmee flink verlaagd.)
  • Kloosters werden onteigend, hun land en bezit verdeeld (onder moslims).
  • Christenen die zich bekeerden (mawaali) werden vrijgesteld van de jizhiya. Voordien moesten bekeerlingen die belasting gewoon blijven betalen (het was meer een ‘etnische’ dan een religieuze belasting) maar Omar maakte het dus financieel aantrekkelijk om moslim te worden.
  • Moslims mochten geen wijn of most (verse, gistende druivensap) drinken. (Verder wilde Omar blijkbaar niet gaan.) Andere bronnen bevestigen de lijst van Michaël geheel of gedeeltelijk, of voegen weer andere maatregelen toe. Geen enkele bron stelt dat dit oude maatregelen waren waar Omar voor de vorm nieuw leven in blies. Het lijkt er ook op dat ze streng werden doorgevoerd wat dezelfde bronnen beschrijven het bewind van Omar consequent als een rampzalige tijd. Omar stierf al in 720. De bronnen zijn het erover eens dat zijn opvolger Yazid II (720-724) op dezelfde lijn voortging - of zijn voorganger zelfs wilde overtreffen. Hij vaardigde een decreet uit waarin hij de verering van afbeeldingen verbood. Beelden en schilderijen in kerken en huizen (van christenen) zouden verwijderd moeten worden. Op zich was dat geen origineel idee. Een dergelijk ‘afbeeldingsverbod’ heeft diepe wortels; de Tien Geboden verbieden het aanbidden van door mensen gemaakte beelden, en mede daarom waren er onder christenen al heel lang scherpslijpers te vinden die bezwaar maakten tegen de verering van iconen van Christus, Maria en de heiligen. Ook de Koran bevat een vers dat op die manier kan worden geïnterpreteerd. Yazids besluit was dus niet bijzonder. Desondanks werd het al na korte tijd geschrapt, door zijn opvolger Hisham. Waarom hij dat deed is niet duidelijk. Mogelijk had Yazids decreet hier en daar geleid tot onrust onder moslims. Het is ook heel goed denkbaar dat Omars harde maatregelen tot grote onrust hadden geleid onder de christenen en dat Hisham met zijn besluit wilde aangeven dat hij een andere koers wilde varen. Los daarvan was het besluit in de praktijk ook nauwelijks uitvoerbaar. Maar de maatregelen van Omar, daar kwam hij niet aan. Die bleven gelden – en wat dan opvalt is dat vrijwel al deze maatregelen uiteindelijk terugkeren in de vernederende wetgeving voor de joodse en christelijke dhimmi zoals deze een eeuw later systematisch werd uitgewerkt, bijvoorbeeld in het zogenaamde ‘Pact van Oemar’. (De naam verwijst niet naar onze Omar II maar de derde kalief Oemar (634-644), de schoonvader van Mohammed, wiens naam gebruikt werd om dat soort maatregelen tegen christenen ‘oud’ te doen lijken). We kunnen er daarom van uitgaan dat de ‘vrdedelievende’ en wijze Omar II de basis heeft gelegd voor vele eeuwen van antichristelijke (en anti-Joodse) wetgeving.
Marcel HulspasComment