Een mug, een kameel en een olifant

Zondaars komen niet in de hemel. Dat kunnen we in de Koran honderden keren lezen. Maar in één geval drukte Mohammed zich wat dat betreft heel plastisch uit:

‘Voorwaar, degenen die in Onze woorden niet willen geloven en zich daartegenover arrogant opstellen, voor hen worden de deuren van de hemel niet geopend en zij zullen de tuin niet binnengaan zolang de kameel niet door het oog van de naald gaat. En zo belonen Wij de zondaars.’ (7:40)

Dat beeld doet uiteraard onmiddellijk denken aan een gelijkenis die Jezus maakte en die we terugvinden in het Nieuwe Testament, waarin Jezus zegt: ‘Ik zeg het jullie nog eens: het is makkelijker voor een kameel om door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke om het koninkrijk van God binnen te gaan.’ (Mattheus 19:24) Mattheus voegt daar overigens even later een kameel-vergelijking aan toe, in een aanval op de Farizeeërs: ‘Blinde leiders zijn jullie, die uit hun drank de mug ziften, maar een kameel wegslikken.’ (Mattheus 23:24) In dit tweede geval is er sprake van een woordspeling/alliteratie: het Aramese woord voor mug, qalmaa, lijkt veel op dat voor kameel, gamlaa. De betekenis is anders; het wegslikken van een kameel is blijkbaar niet echt een probleem (voor Farizeeërs). Maar beide vergelijkingen in Mattheus draaien om het gegeven dat de kameel een heel groot dier was, het grootste dat je in de Arabische wereld kon tegenkomen. Er is ook een duidelijk verschil tussen de kameel-oog va de naald vergelijking in het Nieuwe Testament en die in de Koran. Even afgezien van het feit dat Jezus zijn pijlen richt op de rijken, terwijl Mohammed de ongelovigen in het vizier heeft. (Rijkdom was voor Mohammed geen probleem op zich; het was juist een teken dat God je gunstig gezind was.) In het Nieuwe Testament gaat heeft ‘een kameel door het oog van de naald’ de betekenis van ‘enorm moeilijk’ (maar niet onmogelijk); in de Koran wordt ‘een kameel door het oog van de naald’ gepresenteerd als ‘totaal onmogelijk’, iets dat nooit zal gebeuren. En dus zullen de ongelovigen nooit de hemel betreden. Het mag duidelijk zijn dat deze prachtige beeldspraak (je zegt het, en je ziet het gelijk vóór je) niet door Jezus was verzonnen en in de eerste eeuwen van de jaartelling ook zeker niet alleen te horen was bij een voorlezing van het Nieuwe Testament. ‘De kameel door het oog van de naald’ kende ongetwijfeld een brede verspreiding, en was ook bekend in Arabië. Het aardige is dat er in de tijd van Mohammed nog een andere variant heeft bestaan in joodse kringen. De vergelijking komt namelijk ook voor in de Babylonische Talmoed, een verzameling bijbelcommentaren, vaak in de vorm van discussies, die in de eerste eeuwen verzameld en samengevoegd werd door joodse schriftgeleerden in Babylonië (het huidige Irak). Maar daarin speelt niet de kameel maar de olifant de hoofdrol. In één van die commentaren (Berachot 55b) discussiëren twee schriftgeleerden over de vraag of het mogelijk is om over onmogelijke zaken te dromen. Eén van hen denkt dat dat onmogelijk is. Dromen, zegt hij, ‘tonen een mens geen gouden palmboom, en ook geen olifant die door het oog van een naald gaat.’ In een ander commentaar (Baba Mezi’a 38b) wordt door een van de sprekers een voorbeeld gegeven van iets dat onmogelijk is, namelijk: ‘een olifant door het oog van een naald laten gaan.’ Merk op dat het hier twee keer gaat om ‘volstrekt onmogelijk’, net als in de Koran. En het gaat dus niet om een kameel maar om een veel groter dier, de olifant. Nu leefden er in het Midden-Oosten/Irak in die tijd geen olifanten, al wist men ongetwijfeld van hun bestaan. Welke was er nu eerst: de kameel-versie, naderhand (door joodse geleerden?) ‘versterkt’ door van de kameel een olifant van te maken, of de olifant-versie, naderhand aangepast aan lokale (olifant-loze) omstandigheden? De tweede mogelijkheid lijkt het meest waarschijnlijk want er bestaan veel oudere Indiase varianten, met de olifant in de hoofdrol. Oude Indiase heilige geschriften zoals de Ramayana bevatten vele verhalen over de heilige Narada, een wonderdoener/grappenmaker die bevriend was met de machtige god Vishnoe. Narada reisde over de wereld en zo kwam hij op een dag langs bij een eenvoudige schoenmaker. Die was uiteraard zeer vereerdmet diens komst, en vroeg Narada of hij Vishnoe recent nog had gezien. Zeker, zei Narada, Vishnoe had hem zelfs persoonlijk naar de schoenmaker gestuurd want de god had het vermoeden dat de schoenmaker hem een vraag wilde stellen. De schoenmaker was uiteraard met stomheid geslagen. Hij, een vraag stellen aan Vishnoe? Uiteindelijk wist hij er toch een te verzinnen: ‘Wat was Vishnoe aan het doen, toen u hem zag?’ Narada: ‘Hij haalde een olifant door het oog van een naald…’ ‘Zoiets kan alleen Vishnoe!’ riep de schoenmaker uit. Narada zei lachend: ‘Ik geloof niet dat Vishnoe dat echt kan…’ ‘En waarom zou Vishnoe dat niet kunnen?’ was daarop het antwoord van de schoenmaker. En hij wees Narada op alles wat de god had gedaan. Tot slot van zijn betoog raapte de schoenmaker een zaadje op van de reusachtige banyan boom waaronder ze al die tijd hadden gezeten. ‘In dit zaadje zit een banyan boom zo groot als de boom boven ons. Wachtend om naar buiten te komen. Als Vishnoe een complete banyan boom in zo’n zaadje kan persen, dan kan hij ongetwijfeld ook een olifant door het oog van een naald halen!’ Narada begreep dat dit niet zo maar een schoenmaker was maar iemand met een zeer diep geloof. Een olifant dor het oog van een naald: voor de mens is dat misschien onmogelijk, en ook voor de machtige Marada, maar niet voor de nog veel machtiger god Vishnoe. De vergelijking lijkt dus in India ontstaan te zijn, en werd naderhand ‘geïmporteerd’ in het Midden-Oosten, waar de exotische olifant vervangen werd door de daar veel meer voor de hand liggende kameel. En dat alles zou dan in principe al gebeurd moeten zijn vóór de komst van Jezus. Jezus was dus niet de bedenker van deze vergelijking, en tevens kunnen we het idee afwijzen dat ‘het oog van de naald’ in Jezus’ tijd een bijzonder klein poortje zou zijn geweest in de stadsmuren van Jeruzalem. Een dergelijk poortje heeft ook nooit bestaan maar desondanks duikt dat idee nog geregeld op. (En er bestaan uiteraard gidsen die een klein poortje aanwijzen en zeggen dat dát ‘het oog van de naald’ is.) Dan blijft een klein raadsel over, namelijk waarom joodse schriftgeleerden eeuwen later tóch weer spraken over een olifant door het oog van de naald. Er bestond een intensief handelsverkeer met India, dus wellicht kenden ze de andere, de ‘Indiase versie’ – maar waarom kozen ze daarvoor? Omdat ze die versie mooier, want ‘onmogelijker’ vonden? Omdat die in joodse kring bekender was? Om elke suggestie van een verwijzing naar Jezus en de christelijke versie te vermijden?

Marcel HulspasComment