Was Mohammed een pion van de Byzantijnen?

Historici die zich bezighouden met het Byzantijnse rijk, en historici die zich bezighouden met de opkomst van de islam, zijn altijd gescheiden wegen gegaan. En daar was ook een goede reden voor: de wereld van de Byzantijnen enerzijds, en die van de islamitische heersers anderzijds, leken elkaar nauwelijks te raken. Zo omstreeks 630 doken de islamitische strijders op uit de Arabische woestijn en een paar decennia later hadden ze al grote delen van het Byzantijnse rijk veroverd. Ze schiepen daar een eigen cultuur met een eigen taal, tradities én religie. De tijd van de eerste islamitische heersers en de perioden daarvoor, die van de Arabische expansie en het leven van Mohammed, voltrokken zich in splendid isolation van alles wat er in de rest van de wereld gebeurde. De enige aanwijzing dat Mohammed de ontwikkelingen in het noorden in de gaten hield, is het beroemde openingsvers van soera 30: ‘De Romeinen zijn overwonnen in het land dichtbij, maar zij zullen kort nadat zij overwonnen zijn zelf de overwinning behalen, binnen enkele jaren – aan God is het laatste woord voordien en daarna – en op die dag zullen de gelovigen zich verheugen in de hulp van God.’ (30:2-5)

Waaruit blijkt dat Mohammed ervan overtuigd was dat de Byzantijnen de oorlog uiteindelijk zouden winnen (dankzij Gods hulp). Maar verder zijn er geen verbindingen te leggen tussen de Koran en actuele militair/politieke gebeurtenissen ten noorden van Arabië. Is dat vreemd? Niet echt, natuurlijk. Lokale gebeurtenissen hebben hun eigen dynamiek, los van ‘belangrijke’ gebeurtenissen die zich op grote afstand afspelen. Maar het steekt wél, natuurlijk. Historici leggen graag grote verbanden; wijze graag op gebeurtenissen die honderden, duizenden kilometers verder impact hadden. En wat dat betreft heeft de Israëlische islamoloog Michael Lecker een aantal jaren geleden een dappere poging gedaan om de ontwikkelingen in ‘noord’ en ‘zuid’ met elkaar te verbinden. Volgens hem had de oorlog in het noorden grote invloed op de carrière van Mohammed. Om precies te zijn, in het jaar 622. In dat jaar gebeurden er twee belangrijke zaken. Ten eerste vertrok de Byzantijnse keizer Heraclius uit Constantinopel, over de Zwarte Zee. De Perzen stonden op dat moment voor de poorten van Constantinopel, maar hij ging niet op de vlucht, integendeel: hij wilde de Perzen in de rug aanvallen – of althans een luis zijn op de brede Perzische rug. Heraclius formeerde een kleine maar goed getrainde legermacht, voer naar het uiterste oosten van de Zwarte Zee en ging in Georgië aan land. In datzelfde jaar vond duizend kilometers zuidwaarts (en vér weg van alle fronten) de hijra plaats: Mohammeds vertrek uit Mekka. Mohammed had zich met zijn prediking onmogelijk gemaakt in zijn geboortestad, maar na onderhandelingen met de voornaamste Medinese stam, de Khazrai, kon hij met zijn volgelingen naar Medina vertrekken. Eenmaal daar zou hij al snel uitgroeien tot de geestelijk leider van een unieke religieuze gemeenschap, de oemma. Daarmee legde hij de basis voor zijn latere militaire successen. I. Om het verband tussen beide gebeurtenissen te kunnen leggen, wijst Lecker op de Ghassaniden. Dit was een stammencoalitie in het noorden van Arabië (pakweg het huidige Syrië/Jordanië) die decennialang goede contacten onderhield met de Byzantijnen in het noordwesten. De Ghassanidische stamleiders bewaakten de oostelijke grenzen van het rijk, en in ruil daarvoor werden ze goed betaald. Daarnaast dienden Ghassanidische ruiters als huurlingen in het Byzantijnse leger. Zo vormden de Ghassaniden een nuttige ‘buffer’ tussen enerzijds de Byzantijnen en anderzijds de woeste Arabische stammen in het zuiden, en de Perzen in het oosten. Zolang ze daarvoor goed betaald werden, uiteraard. Lecker vermoedt dat er banden bestonden tussen de Khazrai en de Ghassaniden. Er zijn verhalen over Khazrai die Syrië bezochten, en volgens de Arabische genealogische literatuur was een aantal clans van de Khazrai verwant aan de Ghassaniden. Zo hadden sommige leden een bijnaam als ‘al-Ghassani’. Datzelfde zou gelden voor een aantal clans waarvan de naam voorkomt in de ‘Constitutie van Medina’, een verdragstekst waarvan vermoed wordt dat het de basis vormde voor Mohammeds oemma. Lecker vindt dat alles uiterst suggestief, of intrigerend. Hij vermoedt dat de Ghassaniden aan hun verwanten (in) de Khazrai de opdracht, of het dringende advies hebben gegeven om Mohammed onderdak te bieden. En achter dat advies zouden dan weer de Byzantijnen zitten. Volgens Lecker kende Heraclius die oproerkraaier Mohammed, en dacht hij hem te kunnen gebruiken. Daarnaast zou er voor de Khazrai zélf ook een direct voordeel te behalen zijn. Volgens de Traditie voerden zij al jaren oorlog tegen de Joodse stammen in Medina, die over veel betere landbouwgronden beschikten. De strijd tegen de Joden eindigde in de ‘Slag bij Boe’ath’, een nederlaag voor Khazrai. Wellicht, aldus Lecker, haalden ze Mohammed binnen als een geestelijk leider die voor succes kon zorgen. Plausibel? Voordat ik op het verband Byzantijnen-Ghassaniden-Khazrai-Mohammed kom, eerst wat zure opmerkingen. Ten eerste die genealogische bronnen – bewijzen ze iets? Arabieren waren trots op hun voorouders en kenden hun stamboom tot ver terug uit het hoofd. Maar die vele dwarsverbanden (en bijnamen) waren beslist altijd overgeleverd uit een grijs verleden. Ze werden ook wel toegevoegd om bijvoorbeeld politieke of commerciële banden te versterken: ‘wij gaan met elkaar om als familie’. Daarnaast werden de machtige Ghassaniden lange tijd zeer gerespecteerd – en dan is het aardig als je kunt aantonen dat jouw familie of clan ergens in de verte met hen verwant is. Het is dus maar de vraag of die vermeldingen iets anders betekenen dan ‘wij mogen elkaar’. En wat het ook moge betekenen, die ‘band’ wil uiteraard nog niet zeggen dat de betreffende clan en de Ghassaniden nauwe banden onderhielden en geregeld contact had over militair-politieke kwesties. Of dat men zich iets aantrok van de wensen van die verre verwanten. Dan is er de kwestie van het overleg van de Khazrai met Mohammed. We hoeven er niet aan te twijfelen dat Mohammed in 622 naar Medina vertrok, en dat die gebeurtenis van grote betekenis was voor zijn volgelingen. Dat blijkt simpelweg uit het feit dat er kort na Mohammeds overlijden al Arabischtalige documenten opduiken waarin sprake is van een nieuwe jaartelling ‘sinds de hijra’. Maar daarmee hoeven we het traditionele verhaal over het waarom en hoe van de hijra nog niet te accepteren. Lecker doet dat wel. Maar hij staat dan ook bekend als een onderzoeker die de islamitische traditie zoveel mogelijk respecteert. (Of beter, als een onderzoeker die graag wil weten hoe ver je met die aanpak kunt komen.) Maar is er écht overlegd tussen de Kharzai en Mohammed? Hebben ze hem echt aangehoord, ‘getest’ en sloten beide partijen inderdaad de ‘overeenkomst van Aqaba’ waarbij Mohammed werd uitgenodigd naar Medina te komen? Of is het verhaal van die overeenkomst achteraf ontstaan om de nauwe, gelijkwaardige band te onderstrepen tussen de Medinezen en Mohammed? (Dat is namelijk mijn overtuiging.) Het is immers heel goed mogelijk dat de komst van Mohammeds volgelingen en uiteindelijk Mohammed zélf (in die volgorde!) helemaal geen goed voorbereide onderneming was, keurig afgesproken met de Medinezen. Misschien was het meer een geïmproviseerde oversteek, waarbij Mohammed uiteindelijk besloot dat als iedereen ging, hij ook maar moest gaan. Dan zat er dus ook geen politiek Masterplan achter.

II. Maar stel dat Lecker gelijk heeft. Stel, er heeft inderdaad overleg plaatsgevonden; de Kharzai wilden Mohammed graag onderdak bieden in de hoop dat hij kon helpen in de strijd tegen de Joden maar óók op advies van de Ghassaniden – die op hun beurt weer ingefluisterd werden door de Byzantijnse keizer. Dan is natuurlijk de vraag: waaróm? Wat wilde de keizer bereiken? Lecker geeft de volgende reconstructie:

‘De Khazrai die verslagen waren in de Slag van Boe’ath waren de overheersende factor tijdens de vergadering van Aqaba. Ze waren gelinkt aan de Ghassaniden en Ghassinidische groepen participeerden in de oemma overeenkomst [de ‘Constitutie van Medina’, mh] gesloten kort na de Hijra. Dit alles suggereert dat de Ghassaniden – en indirect hun Byzantijnse meesters – zich bemoeiden met de Khazrai en hun medestanders uit de Aws ten gunste van Mohammed, en hen ervan overtuigden hem een toevluchtsoord te bieden.’ ‘Een dergelijke ingreep zou niet atypisch zijn geweest voor Heraclius’ werkwijze. En de Byzantijns/Ghassanidische zaak zou gediend zijn met de destabilisatie van Medina en de vervanging van de Joden, vanouds bondgenoten van de Sassaniden, door een politieke entiteit die Byzantium gunstig gezind was.’ Met andere woorden, de Joden van Medina moesten worden verdreven worden zodat Medina Byzantijns gezind zou worden. Is dat een realistisch scenario? Toegeven: Heraclius’ geest stond nooit stil. Hij dacht altijd verder dan zijn tegenstanders, en beschikte daarbij over een indrukwekkend doortastendheid. Dat zorgde er bijvoorbeeld voor dat zij beschreiden expeditieleger van 622 uiteindelijk (door de juiste bondgenoten te kiezen, en dankzij een geniale aanpak) in staat was om de Perzen op de knieën te dwingen. Maar dat was zes jaar later. Heraclius’ landing in Georgië in 622 was niet meer dan een enorme gok. Hij had daarvoor werkelijk álles opgeofferd wat hij bezat (of kon stelen). En in dat cruciale jaar, met het rijk op de rand van de afgrond, zijn hoofd vol zorgen en opgejaagd door immense problemen, zou Heraclius volgens Lecker dus aan Medina hebben gedacht: ‘Ik moet daar een bondgenoot hebben – en ik ken de juiste man: een door de Mekkanen opgejaagde prediker… die man zal mij later goed van pas komen…’ Het lijkt me zachtjes uitgedrukt: volstrekt onwaarschijnlijk. Lecker voegt er nog dit aan toe: ‘Men moet niet vergeten dat de Joden enkele jaren eerder een actieve rol speelden bij de verovering door de Sassaniden van het grootste deel van het Byzantijnse territorium, waaronder Palestina. Bovendien, Palestina en de Hijaz hadden een gemeenschappelijke grens (in de buurt van de wadi al-Quraa) en daaruit volgt dat de strijd tussen de supermachten van die tijd direct effect had op de Arabische politieke situatie. Het begin van de Byzantijnse opmars tegen de Sassaniden bood de Khazrai gunstige internationale omstandigheden om een nieuwe poging te wagen boven-Medina te veroveren.’ Of de Joden echt een ‘actieve rol’ speelden bij de Perzische opmars, en dat ze bondgenoten van de Perzen waren, dat alles was eerder een Byzantijnse aantijging dan een historisch feit. Het feit dat er Joden woonden in Medina maakte de stad niet direct Perzisch gezind – laat staan dat Heraclius zich daar iets van zou aantrekken. En dan wat betreft de Khazrai en de Medinese Joden: het is niet uitgesloten dat er in Medina al vóór de komst van Mohammed grote spanningen heersten tussen beide groepen. Maar in dat geval hadden de Khazrai niet veel aan Mohammed want volgens de Traditie (en Lecker lijkt dat hier te vergeten) deed Mohammed gedurende het eerste jaar na zijn aankomst juist zijn uiterste best om de Joden te paaien. Hij zocht toenadering; hij wilde dat ze hem erkenden als een profeet. Aan zo’n leider hadden de Khazrai uiteraard niks. Wilde Mohammed dan vrede stichten? Was hij wellicht de stad binnengehaald als (of had hij zichzelf na aankomst uitgeroepen tot) vredestichter? Ook dat zou kunnen. Het is óók mogelijk dat de verhoudingen tussen Joden en niet-Joden aanvankelijk goed waren en pas verslechterden ná de komst van Mohammed en nadat de Joden Mohammed hadden afgewezen. We weten (uit de Traditie) dat Mohammed de Joden daarna de oorlog verklaarde en dat hij ze uit de stad verdreef, of zelfs liet vermoorden. Misschien was het altijd redelijk pais en vree geweest in Medina. In dat geval zijn de oorlog tussen de Khazrai en de Joden om landbouwgrond, en de Slag bij Boe’ath, misschien alleen maar verzinsels om aan te geven dat de Kharzai al vóór de komst van Mohammed een hekel hadden aan de Joden. Dat is niet ondenkbaar. Weinig is hier zeker. Op één ding na: Mohammed zocht aanvankelijk toenadering tot de Joden. Dus het idee dat hij werd gevraagd om naar Medina om de Joden te verdrijven, kan niet juist zijn. En dan wil ik nog één ding opmerken over de band tussen de Ghassaniden en de Byzantijnen. In 622 waren de Perzen al zeer ver doorgedrongen in het Byzantijnse rijk. Ze beheersten Syrië, Palestina, Egypte en grote delen van Klein-Azië. Ze stonden, zoals gezegd, voor de poorten van Constantinopel. Op dat moment hadden de Ghassaniden, in Syrië, dus helemaal geen Byzantijnse ‘meesters’ meer. Die oude band was al zo’n tien, vijftien jaar verbroken. Ze hadden hoogstwaarschijnlijk helemaal geen contact meer met de Byzantijnen, laat staan met de keizer. Het hele idee dat de Byzantijnen via de Ghassaniden invloed konden uitoefenen in Zuid-Arabië, is een hersenschim. Maar goed, Lecker heeft in elk geval een poging gedaan om het verhaal van Mohammed te koppelen aan de wereldhistorische gebeurtenissen ver in het noorden. En het is zeker niet uitgesloten dat er dergelijke verbanden gelegd kunnen worden. Het is in elk geval waarschijnlijk dat Mohammeds religieuze missie versterkt werd door de titanenstrijd in het noorden. Een strijd die zo omvangrijk was dat menigeen dacht dat het Einde der Tijden nabij was. Al had Mohammed er dus alle vertrouwen in dat de Byzantijnen uiteindelijk zouden winnen… Maar omgekeerd, het idee dat de Byzantijnse keizer zich in 622 actief bemoeide met het religieuze gekrakeel in Mekka en de spanningen in Medina… nee.

Marcel HulspasComment